
Jurisprudentie
AD4686
Datum uitspraak2001-10-18
Datum gepubliceerd2001-10-19
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof Leeuwarden
Zaaknummers24-000544-00
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2001-10-19
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof Leeuwarden
Zaaknummers24-000544-00
Statusgepubliceerd
Uitspraak
Parketnummer: 24-000544-00
Arrest d.d. 18 oktober 2001 van het gerechtshof te Leeuwarden, meervoudige strafkamer, op het hoger beroep tegen het vonnis van de arrondissementsrechtbank te Leeuwarden d.d. 8 juni 2000 in de strafzaak tegen:
verdachte,
geboren op [geboortedatum]te geboorteplaats],
wonende te [woonplaats], adres],
verschenen in persoon.
Het vonnis waarvan beroep.
De arrondissementsrechtbank te Leeuwarden heeft de verdachte bij voormeld vonnis op tegenspraak wegens een misdrijf veroordeeld tot een straf, één en ander als in het vonnis nader omschreven.
Aanwending van het rechtsmiddel.
De officier van justitie en de verdachte zijn d.d. 22 juni 2000 respectievelijk d.d. 15 juni 2000 op de voorgeschreven wijze en tijdig van voormeld vonnis in hoger beroep gekomen.
Het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep.
Het hof heeft gelet op het onderzoek ter 's hofs terechtzitting van 4 oktober 2001 en op het onderzoek in eerste aanleg als voorgeschreven bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering.
De beslissing op het hoger beroep.
Het hof zal het vonnis, waarvan beroep, vernietigen en opnieuw recht doen.
Telastelegging.
Aan dit arrest is gehecht een fotokopie van de inleidende dagvaarding, waaruit de inhoud van de telastelegging geacht moet worden hier te zijn overgenomen.
Overweging met betrekking tot het bewijs.
Ter 's hofs terechtzitting heeft de verdachte aangevoerd dat hij niet de bedoeling heeft gehad om asielzoekers en/of vluchtelingen als groep te beledigen wegens hun ras door middel van een aantal in de Kollumer Courant verschenen ingezonden brieven van zijn hand.
Verdachte heeft ter 's hofs terechtzitting verklaard dat hij de gepubliceerde brieven - met inbegrip van de bewezenverklaarde passages - welbewust heeft geschreven en zijn woorden zorgvuldig heeft gekozen. De inhoud van de bewezenverklaarde passages komt om die reden zonder meer voor rekening van verdachte.
Wat er ook zij van hetgeen verdachte heeft verklaard te hebben willen uitdrukken met de door hem geschreven en gepubliceerde brieven, de bewezenverklaarde passages daaruit zijn objectief beschouwd zowel op zichzelf als begrepen in hun context van beledigende en krenkende aard voor de groep in Nederland verblijvende asielzoekers en/of vluchtelingen wegens hun ras. Gelet op de (wel)bewustheid waarmee verdachte de bewezenverklaarde passages heeft geschreven en op het objectief beledigende karakter van deze passages heeft ook verdachte zich noodzakelijkerwijze van het beledigende karakter van zijn uitlatingen bewust moeten zijn ten tijde van het schrijven ervan.
Bewezenverklaring.
Ten aanzien van verdachte acht het hof bewezen dat hij in de periode van 1 juli 1999 tot en met 22 november 1999, in de provincie Friesland, meermalen, zich in het openbaar, bij geschrift, opzettelijk beledigend heeft uitgelaten over een groep mensen, te weten in Nederland verblijvende buitenlanders, meer in het bijzonder asielzoekers en/of vluchtelingen wegens hun ras, door opzettelijk beledigend een aantal brieven te (laten) plaatsen in de Kollumer Courant met de volgende teksten:
(onder het kopje "Oneerlijk en onbetrouwbaar" d.d. 30/7/99)
1) "Er zijn dus ontheemden en vluchtelingen. De laatsten zijn dan degenen waarvan we de laatste tijd vaak genoeg lezen, beulen, dieven moordenaars, zwaar veroordeelden enz. enz..", en
2) "en nog even dit, wanneer ze worden aangesproken op hun gedrag dan verstaan ze geen woord Nederlands, maar wanneer u vraagt of hun uitkering niet wat hoger moet dan verstaan ze alles", en/of
(onder het kopje "Ontstellende Onbegrijpelijke Onkunde" d.d. 24/9/99)
4) "Dacht u werkelijk [naam], dat men hier met een visum komt? Vergeet het maar. Er waren velen die hun paspoorten vernietigden voordat ze hier kwamen en ze werden met open armen ontvangen. Wat waren dat voor mensen [naam]? Beulen of moordenaars of verkrachters? Hebt u zelf ook meisjes? Dan staat u misschien nog heel wat te wachten", en
(onder het kopje "Reactie op wartaal "Vrije Valk" AZC Kollum" d.d. 22/11/99)
6) "Of is het in Irak de gewoonte om zo gewetenloos meisjes om het leven te brengen", en
7) "Laat ik u dit zeggen Vrije Valk, wanneer er geen moordenaar zal worden gevonden, dan gaan u en de uwen van het asielzoekerscentrum de geschiedenis in als de eerst daarvoor als verdachte in aanmerking komende en dan heb ik geen woord te veel gezegd",
welke teksten op zich zelf en/of in hun context beledigend zijn voor bovengenoemde groep mensen.
Het hof acht niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld primair meer of anders is telastegelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen.
Kwalificatie.
Hetgeen het hof als bewezen heeft aangenomen levert op het misdrijf:
zich in het openbaar, bij geschrift, opzettelijk beledigend uitlaten over een groep mensen wegens hun ras, meermalen gepleegd.
Strafbaarheid.
Het hof acht verdachte te dezer zake strafbaar, nu ten opzichte van hem geen strafuitsluitingsgronden aanwezig worden geacht.
Strafmotivering.
Verdachte heeft gedurende een periode van een aantal maanden brieven aan de redactie van het Nieuwsblad van Noord-Oost Friesland/Kollumer Courant gezonden, welke brieven in die krant zijn gepubliceerd. Verdachte heeft zich in drie van die brieven beledigend uitgelaten over in Nederland verblijvende asielzoekers en/of vluchtelingen wegens hun ras. Zodoende heeft verdachte meermalen de gevoelens van een groep mensen gekrenkt en blijk gegeven van een ontkenning van de menselijke waardigheid. Daar tilt het hof zwaar aan omdat de ontkenning van de menselijke waardigheid de maatschappelijke verhoudingen in de Nederlandse samenleving ten zeerste op de proef stelt. Aldus wordt afbreuk gedaan aan de ordening van de samenleving en wordt een klimaat van onverschilligheid en haat jegens medemensen gecreëerd waarin als voortvloeisel daarvan ongepast en zelfs strafbaar gedrag jegens die medemensen wordt bevorderd.
Tegen de achtergrond van dit - algemene - oordeel van het hof met betrekking tot de ernst van het bewezenverklaarde feit overweegt het hof verder dat verdachte de brieven heeft geschreven en aangeboden ter publicatie in een periode waarin in de regio die door de Kollumer Courant bestreken wordt grote onrust was ontstaan naar aanleiding van de onopgeloste moord op Marianne Vaatstra. Deze onrust legde een zware druk op de onderlinge maatschappelijke verhoudingen en de tolerantie van verschillende bevolkingsgroepen ten opzichte van elkaar. Door de inhoud van de gepubliceerde brieven van zijn hand heeft de verdachte zich onverantwoord gedragen en voeding gegeven aan vorenbeschreven maatschappelijke onrust en bijgedragen aan het wantrouwen dat met name ten aanzien van in de regio verblijvende asielzoekers was ontstaan.
In verband met de ernst van het feit, onder deze omstandigheden gepleegd, dient naar het oordeel van het hof uit een oogpunt van een passende bestraffing naast een geldboete een (voorwaardelijke) vrijheidsstraf te worden opgelegd.
Het hof heeft ter terechtzitting de indruk bekomen dat verdachtes handelen in hoge mate is bepaald door zijn gevoel van betrokkenheid bij de moord op Marianne Vaatstra. Hierop grondt het hof het oordeel dat verdachte niet heeft beoogd zich los van deze betrokkenheid uit te laten over de groep in Nederland verblijvende asielzoekers en/of vluchtelingen. Daarnaast hecht het hof geloof aan verdachtes verklaring dat hij zich niet geestelijk verwant voelt met mensen die in het algemeen zich beledigend uitlaten over genoemde groep.
Daarom is het hof van oordeel dat, gelet op de persoon van de verdachte, kan worden volstaan met de oplegging van een geheel voorwaardelijke vrijheidsstraf van korte duur.
Op grond van het vorenoverwogene en gelet op de vordering van de advocaat-generaal - strekkende tot veroordeling van verdachte tot betaling van een geldboete ter hoogte van ¦ 1.500,=, waarvan
¦ 1.000,= voorwaardelijk én een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden, telkens met een proeftijd van 2 jaar - zal het hof verdachte veroordelen tot een geldboete ter hoogte van ¦ 1.000,=, alsmede tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 1 maand.
Toepassing van wetsartikelen.
Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 23, 24, 24c, 57 en 137c van het Wetboek van Strafrecht.
De uitspraak.
HET HOF,
RECHTDOENDE OP HET HOGER BEROEP:
vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en opnieuw rechtdoende:
verklaart het verdachte als voormeld primair telastegelegde bewezen en te kwalificeren als voormeld en verklaart dit feit en verdachte deswege strafbaar;
veroordeelt verdachte tot gevangenisstraf voor de duur van één maand;
beveelt, dat de gevangenisstraf niet zal worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond, dat de veroordeelde voor het einde van een proeftijd van twee jaar zich aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt;
een geldboete van duizend gulden, met bevel voor het geval dat noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt, dat vervangende hechtenis voor de duur van twintig dagen zal worden toegepast;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld primair meer of anders is telastegelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Dit arrest is aldus gewezen door mrs Van den Bergh, raadsheer, als voorzitter, Van Dijk en Van Stempvoort, raadsheren, in tegenwoordigheid van mr Vlietstra als griffier, zijnde mr Van Stempvoort voornoemd buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.